Economie

Euro

Euro

De euro. Sinds 1 januari 2002 betalen we ermee. Vanaf die dag werd de euro in twaalf landen het nieuwe wettige betaalmiddel. Nog nooit werd een nieuwe munt in zoveel landen tegelijkertijd ingevoerd. Voor veel Nederlanders voelde het lange tijd als een verlies. De gulden was ruim 600 jaar de Nederlandse munteenheid. Ineens had Nederland geen knaak (rijksdaalder), joet (tien gulden), geeltje (25 gulden) en rooie (1000 gulden) meer.

Definitie

De euro is de naam voor de gemeenschappelijke munteenheid van de Europese Unie, ook wel eenheidsmunt van de Economische Monetaire Unie (EMU) genoemd. De EMU is voorlopig nog slechts een deel van de Europese Unie.

Reden invoering euro

De belangrijkste reden voor de invoering van de Euro was het bevorderen van de internationale handel. Bedrijven hoeven geen rekening meer te houden met de wisselkoersen van de verschillende landen. Ook hebben bedrijven geen bijkomende kosten meer vanwege het omwisselen van valuta. Aangezien een groot deel van de internationale handel van Nederland gebeurt met met andere Europese landen, heeft dit een gunstig effect op onze economie.

Van ECU naar euro

De ECU was de voorloper van de euro en werd in 1979 ingevoerd toen het Europees Monetair Stelsel (EMS) werd ingevoerd. De afkorting ECU staat voor European Currency Unit en was een “korfmunt”, waarbij de waarde van de ECU werd bepaald door een gewogen gemiddelde van de valuta van de Europese lidstaten. De ECU had vooral een administratieve functie bij de totstandkoming van de euro. Een ‘harde’ munt is het nooit geweest. Het was een rekeneenheid en een soort giraal betaalmiddel waarmee centrale banken elkaars valuta konden kopen. Sinds 1 januari 1999 is de onderlinge koersverhouding van de lidstaten vastgelegd en is de naam ECU definitief gewijzigd in euro. De officiële afkorting voor de euro werd EUR.

In 1988 stelt de Europese Raad in Hannover een comité onder leiding van Jacques Delores in om de weg naar een Economische monetaire Unie binnen Europa te schetsen. De commissie-Delores presenteert op 17 april 1989 het Delores-rapport met voorstellen om stapsgewijs tot de EMU te komen.

Per 1 juli 1990 gaat de eerste etappe in waarbij de volledige liberalisering van het kapitaalverkeer en een verstrekkende samenwerking op economisch en monetair terrein tussen de EU-lidstaten het doel is. Het Verdrag van Maastricht (7 februari 1992) neemt hierbij een belangrijke plaats in, want daar wordt getekend voor de oprichting van de EMU en bijbehorende stappen en maatregelen.

De tweede etappe gaat in per 1 januari 1994 en richt zich op de oprichting van het Europees Monetair Instituut (EMI). Ook komt er een verbod op monetair financiering van het begrotingstekort en treed de excessieve tekortenprocedure in werking. Allen gericht op het verkrijgen van stabiele en sterke leden die door gaan naar de derde fase.

Stapsgewijs naar de euro

De derde fase gaat in per 1 januari 1999 waarbij de EUR werd samengesteld als vervanger van 11 Europese munten (en hun internationale afkorting).

  • Nederland: Nederlandse gulden (NLG)
  • Duitsland: Deutsche Mark (DEM)
  • België: Belgische frank (BEF)
  • Spanje: España peseta (ESP)
  • Italië: Italiano lira (ITL)
  • Frankrijk: Franc Francais (FRF)
  • Portugal: Portugese Escudo (PTE)
  • Ierland: Irish pound (IEP)
  • Finland: Finnisch markka (FIM)
  • Luxemburg: Luxembourg frank (LUF)
  • Oostenrijks: Austrian Schilling (ATS)

Daarnaast wordt de Europese Centrale Bank (ECB) opgericht ten behoeve van het bewaken van de nieuwe muntsoort en de financiële gang van zaken bij de landen die onderdeel uitmaken van de euro. Tevens wordt de daadwerkelijk uitgifte van de euro-munten en -bankbiljetten bepaald per 1 januari 2002 waarmee de EMU een feit is.

De invoering

Per 1 januari 1999 is duidelijk dat de waarde van de euro gelijk zal zijn aan 2,21987 gulden, oftewel 2 gulden en 20 cent. Alleen de gulden is op dat moment nog wettelijk betaalmiddel. In het girale verkeer wordt de euro al wel gebruikt. Particulieren kunnen dan al een euro-rekening openen en op veel plaatsen wordt de waarde van de euro naast die van de gulden genoemd.

Belastingaangifte mag in euro’s worden gedaan. Staatsleningen en de koersnoteringen vinden dan alleen nog maar in euro plaats. Vanaf 1 januari 2002 brengt De Nederlandsche Bank (DNB) alleen nog euromunten en eurobankbiljetten in omloop. Tijdelijk bestaan de euro en de gulden naast elkaar en mogen beiden gebruikt worden. Ook geldautomaten geven euro’s uit en wisselgeld bij winkels wordt ook in euro verstrekt. Veel automaten nemen beide valuta aan. De guldens mogen ook bij de bank gewisseld worden tegen de bekende koers. Omrekenen gebeurde door het eurobedrag x2 + 10% te doen. Er werden ook gemakkelijke rekenhulpjes voor verstrekt. De gulden werd langzaam uit de markt gehaald. Per 1 juli 2002 verliest de gulden haar status als wettelijk betaalmiddel. Briefgeld in guldens mogen echter nog tot 2032 bij De Nederlandsche Bank worden omgewisseld voor euro’s.

Huidige stand

Inmiddels betalen 18 landen met de euro. Na 1999 zijn de volgende landen gebruik gaan maken van de euro als betaalmiddel.

  • Griekenland (2000)
  • Slovenië (2007)
  • Cyprus (2008)
  • Malta (2008),
  • Slowakije (2009)
  • Estland (2011)
  • Letland (2014)

De EU-landen die met de euro betalen wordt de eurozone genoemd. Op dit moment zijn er 10 landen binnen de Europese Unie die niet met de eenheidsmunt betalen. Dit zijn Bulgarije, Denemarken, Hongarije, Kroatië, Litouwen, Polen, Roemenië, Tsjechië, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

Ophef rond Griekenland

In 2000 loofde een ruime meerderheid van de volksvertegenwoordiging de Griekse bezuinigingsijver als een ‘buitengewoon indrukwekkende’ prestatie en steunde daarmee de deelname van Griekenland aan de euro.

Achteraf blijkt Griekenland te hebben gesjoemeld. Het bleek jarenlang een veel te rooskleurig beeld van zijn staatsschuld en begrotingstekort te hebben gegeven. Met als gevolg dat het land elf jaar na zijn toetreding praktisch failliet is. Het wordt slechts overeind gehouden door miljardenleningen vanuit de rest van de eurozone.

Echter blijkt dat al sinds het begin van de jaren negentig op de achtergrond allerlei politiek spel heeft plaatsgevonden rondom de EMU. Zo heeft Frankrijk in de aanloop al in ruil voor instemming met de Duitse eenwording, de komst van de euro bedongen. Aanvankelijk is het de bedoeling dat die van start gaat met een kleine voorhoede van economisch sterke landen. Daarom worden strenge toelatingscriteria opgesteld. Zo dient het jaarlijkse tekort op de begroting de drie procent niet te overstijgen en mag de staatsschuld maximaal zestig procent van het bruto binnenlands product (bbp) zijn. Het loopt echter anders. De Europese lidstaten stellen alles in het werk om zich van deelname aan de gemeenschappelijke munt te verzekeren. Uitzonderingen als Groot-Brittannië daargelaten wil niemand achterblijven. Zo voert Italië een speciale eurobelasting in om het tekort op tijd te bedwingen. De Duitse Minister van Financiën vat het plan op de nationale goud- en deviezenreserves te herwaarderen en zo de overheidsfinanciën in één klap met tientallen miljarden D-mark aan te sterken. Het voornemen loopt stuk op verzet van de Bundesbank, maar de schade voor de euro is al geleden.

Nederland blijft zich als een van de laatste landen verzetten tegen het oprekken van de toelatingseisen. Niet dat dat de enige kritiek is op de euro. In een gezamenlijk opiniestuk waarschuwen zeventig economen dat de eenheidsmunt het democratisch gekozen regeringen onmogelijk zal maken een alternatief beleid te voeren – socialer, ecologischer of keynesiaans. Zolang de monetair criteria strikt worden nageleefd, zo is het idee, komt het wel goed met de muntunie.

In zijn cruciale ‘convergentieverslag’ noemt het Europees Monetair Instituut, de voorloper van de Europese Centrale Bank, de overheidsschuld van zowel België als Italië ‘een bron van zorg’. De Duitse Bundesbank komt zelfs tot de ontnuchterende conclusie dat slechts een handvol landen wél aan alle criteria voldoet. Of er sprake is van ‘duurzame convergentie’ wordt openlijk betwijfeld. De goede rapportcijfers op het gebied van de nationale begrotingen zouden minder een teken van stabiliteit zijn dan van eenmalige manoeuvres.

Tegelijkertijd tonen de centrale bankiers zich terughoudend. De beslissing welke landen mogen deelnemen, werd een zaak van de politici. De gemeenschappelijke munt wordt voorgesteld als een ‘historische onvermijdelijkheid’. Uitstel zou onmogelijk zijn, de schade voor de Nederlandse export groot. Dit laat al zien dat de Nederlandse politiek in ieder geval niet bedrogen is door de zwakkere eurostaten. Zij heeft zich hooguit láten bedriegen. Uit de rapporten van de centrale banken bleek immers duidelijk dat landen als Italië en België hun financiën niet op orde hadden. Dat er van Rome tot Berlijn boekhoudkundig gegoocheld werd, was evenmin onbekend. Uiteindelijk stemde Nederland willens en wetens in met die schending van de toelatingscriteria. Niet zozeer uit naïviteit, als wel uit economische belangen. De baten van de euro werden simpelweg hoger ingeschat dan de mogelijke kosten. Toen de gemeenschappelijke munt eenmaal een feit was, werden de twijfels aan haar hardheid bovendien liever binnenskamers gehouden. Al te luid uitgesproken kritiek zou paniek kunnen veroorzaken op de financiële markten.

Precies zo ging het ook bij de toetreding van de enige lidstaat die eind jaren negentig, tegen zijn zin in, niet direct was toegelaten tot de eurozone: Griekenland. Met één verschil. Toen in 2000 de Griekse deelname op de agenda stond, was de erfzonde al een feit. Italië en België waren immers toegetreden met staatsschulden die nog hoger waren dan de Griekse. Dat was vóór het grootschalige Griekse bedrog in de publiciteit kwam.. Een decennium later zou Ierland na Griekenland de tweede staat binnen de eurozone zijn die met een miljardenpakket moest worden gered voor het bankroet.

Monetaire crisis

De monetaire crisis is vooral ontstaan doordat de macro-economische onevenwichtigheden leiden tot verschillen in internationale concurrentiekracht, ontsporing van nationale lopende rekeningen zowel in de ‘+/+’ (Nederland en Duitsland) als in de ‘-/-’ (PIGS en Frankrijk) en risico’s van zowel bovenmatige inflatie (o.a. huizenprijzenbubble in Duitsland) als van deflatie.

Door eenheidseuro bestaat er géén mogelijkheid tot nationaal gericht monetair beleid (wisselkoersen en rente) om (de gevolgen van) macro-economische onevenwichtigheden te corrigeren.

Schulden- en bankencrisis

Staatsschulden zijn in een aantal landen onhoudbaar. Maar worden niet afgestempeld om de banken en andere institutionele beleggers uit de wind te houden. Het risico van een belangrijk deel van de staatsschulden van Griekenland, Spanje, Portugal, Frankrijk en Italië zijn door de noodfondsen en/of de ECB overgenomen van de banken. Veel slechte leningen (publiek en privaat), ontstaan door de economische crisis, zullen banken nog moeten afboeken.

Politieke crisis

De euro leidt tot polarisatie – zowel tussen Noord- en Zuid-Europa als binnen eurolanden. Er vallen meer nationale regeringen dan voorheen. De ECB heeft de vrijheid en macht genomen om in Italië en Griekenland democratisch gekozen regeringen op zij te zetten.

De euro is voedingsbodem voor bewegingen zoals de Gouden Dagenraad. Kortom, de euro is eerder de splijtzwam voor Europa dan een bindende factor.
Het was daarom niet voor niets dat zelfs een echte eurofederalist (van het eerste uur en nog steeds), de Fransman François Heisbourg, per november 2013 het volgende liet optekenen: “laten we in een rustig herfstweekend de euro afschaffen. (…) De euro is de kanker van de EU geworden, die moeten we eruit snijden om de EU te redden. (…) want de euro heeft een structureel probleem (…) dan moet je de intellectuele moed hebben om te zeggen ‘laten we er mee ophouden’.”

Mogelijke oplossingen behoud euro

Op internationaal niveau zijn verschillende oplossingsrichtingen besproken om de EURO munt weer gezond te krijgen.

Probleemlanden zoals Griekenland zouden de euro moeten verlaten of als dat niet mogelijk blijkt, zouden de sterke (noordelijke) landen een nieuwe munt moeten introduceren parallel aan de euro. De zuidelijke landen houden dan gewoon de euro, die natuurlijk sterk zal devalueren ten opzichte van de nieuw eenheidsvaluta. Tevens is er sprake van een bijzondere vorm van aan de euro parallelle nationale valuta, uitsluitend in de rekeneenheid functie van geld. De euro blijft dan het enige wettige betaalmiddel (chartaal en giraal). Alleen rekenen we in ieder land de prijzen en lonen af in de nationale rekeneenheden. Zo wordt er een flexibel mechanisme geïntroduceerd waarbij in een bepaald land de rekeneenheid wel monetair gedevalueerd kan worden, om de concurrentiepositie te herstellen. De tijd zal het leren.

Over Scholto Bos

Scholto is financieel-juridisch adviseur en eigenaar van Finler.nl. Eerder werkte hij bij het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en bij onderzoeks- en adviesbureau Zenc in Den Haag.