Iedere dag kopen we goederen en diensten. Je koopt boodschappen in de supermarkt (goederen), laat je adviseren door een hypotheekadviseur (dienst), schaft een nieuwe smartphone aan (goederen) of gaat naar de kapper voor een nieuwe haircut (dienst).
In de economie worden ‘goederen en diensten’ aangeduid als zaken waarmee behoeften worden bevredigd. In normale mensentaal koop je goederen en diensten omdat je er zin hebt (dvd, zonnebank, boek, vakantie) of om in leven te blijven (eten, drinken, onderdak). In het laatste geval spreken economen over basisbehoeften.
Voorbeeld goederen en diensten
Als jij behoefte hebt om naar een café te gaan om biertje te drinken, dan worden jouw behoeften op twee manieren bevredigd. De eerste bevrediging is het biertje dat je drinkt (goed) en de tweede is de vriendelijke barman of barvrouw die jou het biertje serveert (dienst).